Raïd al Tayar: ‘Dat het is gelukt, zie ik als een gift’

Uit Medisch Contact:

Door Simone Paauw

Drie artsen ontvluchtten hun land en bouwen in Nederland aan een nieuwe toekomst.

Raïd al Tayar (50) vluchtte uit Irak en kwam in 1997 in Nederland terecht. In Nederland deed hij met veel moeite ongeveer de helft van de geneeskundeopleiding opnieuw en werd uiteindelijk huisarts met een eigen praktijk in Den Haag.

‘In 1989 ben ik in Bagdad afgestudeerd als basisarts, daarna werkte ik als anios oogheelkunde in een ziekenhuis. In 1990 begon de Golfoorlog, ik zag het land in alle opzichten bergafwaarts gaan. Ook artsen kregen last van het dictatoriale bewind. Zo werden collega’s, vooral chirurgen en orthopeden, gedwongen vreselijke, verminkende, martelingen uit te voeren bij onder meer soldaten die deserteerden. Gelukkig heb ik dat zelf niet meegemaakt. Ook kon de overheid je dwingen om ergens anders te gaan werken, bijvoorbeeld in Koeweit of in een ziekenhuis op het platteland. Door contacten ben ik aan Koeweit ontkomen. Maar toen ik tewerkgesteld werd op het platteland, heb ik me niet aangemeld in dat ziekenhuis. Ik ben toen ondergedoken in een andere stad waar niemand mij kende, want de overheid weigeren is alsof je een soldaat bent die deserteert. Deze periode was zo vreselijk dat ik er niet over wil praten.

In 1996 ben ik gevlucht naar Turkije, want “onzichtbaar” leven in Irak was niet vol te houden. Een mensensmokkelaar over wie ik goede informatie had gekregen, regelde in november 1996 valse reisdocumenten voor een vlucht naar Zweden, dat kostte destijds ongeveer 4000 dollar. Ik wist dat er een tussenlanding zou zijn op Schiphol en dat de kans groot was dat ik daar aangehouden zou worden. Dat gebeurde en zodoende kwam ik de volgende dag terecht in een asielzoekerscentrum in Leiden.

Al snel zocht ik contact met de Universiteit Leiden, omdat ik weer wilde gaan werken als arts. Eerst moest ik Nederlands leren en daarna heb ik ongeveer de helft van de geneeskunde­opleiding opnieuw gedaan. Dat was een heel moeilijke periode in mijn leven. Enerzijds omdat ik al arts was en veel ouder dan mijn studiegenoten en ik moeilijk aansluiting bij ze vond. Anderzijds omdat het me nog veel moeite kostte om colleges in het Nederlands te volgen en ook door de cultuurshock, ik begreep bijvoorbeeld niet waarom er hier zoveel werd gepraat over euthanasie en abortus en bijvoorbeeld niet over het maagdenvlies.

Ook moeilijk was dat ik in die periode zo op mezelf werd teruggeworpen. Ik heb geworsteld met mezelf, met mijn identiteit als Irakees en als moslim. Het geloof dat ik werd beschermd en geholpen door een kracht heeft mij door die periode geholpen. Ik ben mijn geloof wel op een andere manier gaan beleven. Dat het mij uiteindelijk – ook niet zonder slag of stoot – is gelukt om huisarts te worden en een praktijk over te nemen, dat ik kan participeren in de maatschappij, zie ik als een gift van de grote macht.’

Erik van ‘t Woud